578 29 OCTOBER 1923. De heer VAN LUIJTELAAR klaagt over het feit, dat de raadsleden de agenda eerst Woensdag den 24steD dezer hebben ontvangen d. w. z. drie werkdagen vóór de vergadering. Daar toch niet mag worden verondersteld, dat men aan de dagtaak der raadsleden wil gaan tornen, bleven er één avond werd ingenomen door een fractie-vergadering, zooals dat steeds bij spr.'s fractie gewoonte is slechts twee avonden over om zich voor te bereiden. Van een behoorlijke bestudeering van de stukken kan op die manier geen sprake zijn. Spr. zou daarom willen verzoeken, de agenda minstens 14 dagen vóór de zitting rond te zenden, opdat de raadsleden zich op hun gemak kunnen voorbereiden. De VOORZITTER erkent, dat het verzoek van den heer Van Luijtelaar absoluut redelijk en begrijpelijk is, doch het is practisch niet mogelijk om den leden een doeltreffen de agenda reeds 14 dagen vóór de vergadering toe te zen den. In dit verband brengt spr. in herinnering, dat Burge meester en Wethouders steeds bereid worden bevonden om, wanneer zulks wordt verzocht, de behandeling van gewich tige voorstellen, waarvoor men zich niet voldoende heeft kunnen voorbereiden, uit te stellen. Burgemeester en Wet houders zullen echter, terugdenkende aan vroegere beloften van beterschap, trachten de stukken iets eerder ter visie te leggen of rond te zenden. Den heer VAN LUIJTELAAR komt het voor, dat te'dien opzichte wel iets meer gedaan kan worden dan thans geschiedt. De VOORZITTER wil nog opmerken, dat het feit, dat men hier hedenmiddag ruim drie uren heeft besteed met het bieden van wijsheid over het werkloosheidsvraagstuk, er niet direct op wijst, dat men zich niet genoegzaam heeft kunnen voorbereiden. De VOORZITTER vraagt den heer Haaiman, of deze er bezwaar tegen heeft om met het oog op het late uur

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1923 | | pagina 578