588
3 DECEMBER 1923.
zou kunnen lijden. Bovendien mag men toch verwachten,
dat, als het College aangevallen wordt, men de hoffelijkheid
zal hebben het voldoende in te lichten, al is het maar door
overgelegde vragen.
De heer KORTEWEG acht het beter, dat de motie thans
uitgesproken wordtde raadsleden kunnen er dan een oordeel
over vellen.
De heer VAN LUIJTELAAR verklaart, alle aanleiding te
hebben om de interpellatie heden te houden.
De VOORZITTER vindt zulks niet vriendelijk van den
heer Van L u ij t e 1 a a r. Spr. is er niet op tegen, dat dit
punt hier ter sprake wordt gebracht, doch eerst na een
behoorlijke voorbereiding. De zaak kan z.i. bij de behande
ling van de gemeente-begrooting evenzeer aan de orde
worden gesteld. Voor de urgentie voert de heer Van
Lu ij te laar zelfs geen enkel argument aan.
De heer VAN LUIJTELAAR kan zich met de zienswijze
van den Voorzitter niet vereenigen. Spr. persisteert
bij zijn verlangen om de interpellatie nog hedenmiddag te
houden.
De VOORZITTER: Wanneer de heer Van Luijtelaar
de hoffelijkheid niet wenscht te betrachten, dan zal hem na
afloop der agenda de gelegenheid worden gegeven de ge
vraagde interpellatie tot Burgemeester en Wethouders te
richten, doch dezen zullen er later op antwoorden.
De VOORZITTER zegt, dat de notulen van het verhan
delde in de vergaderingen van 9, 23 en 29 October j.l.,
overeenkomstig het bepaalde bij art. 8 van het reglement
van orde voor den Gemeenteraad, ter inzage voor de leden
hebben gelegen en hun bovendien in afschrift zijn toege
zonden en vraagt, of iemand der leden alsnog voorlezing
daarvan verlangt of eenige bemerkingen daartegen in het