29 JANUARI 1923.
5
3. Verslag van het onderzoek der rekening van het
Burgerlijk Armbestuur, dienst 1921.
Rondvraag.
Interpellatie van het raadslid, den heer Haaiman, in
zake het optreden der politie.
Tegenwoordig mevrouw J. M. NEVE-REINTJES en de
heeren TH. J. A. VAN DIJK, C. VAN ZWEDEN, A. C.
KORTEWEG, C. J. KLUFT, J. M. MEIJVIS, W. J. H. FEBER,
J. LIJDSMAN, A. SCHRAUWEN, F. F. X. CERUTTI, A.
W. OOSTVOGELS, C. TH. BOGMANS, H. J. MOLL, N.
J. H. VAN GROENENDAEL, H. J. H. HORNIX, A. J. M.
CLEMENT, W. J. A. LOOMANS, P. HAALMAN en B.
COHEN.
Afwezig de heer M. W. MARTENS.
Eén vacature.
Voorzitter: de heer mr. dr. W. G. A. VAN SONSBEECK,
burgemeester.
Secretaris de heer H. H. JONKERGOUW.
De VOORZITTER opent de vergadering en houdt de
volgende rede
Alvorens tot de behandeling van de agenda over te gaan,
moge ik U, leden van den gemeenteraad, mijne hartelijke
gelukwenschen aanbieden voor het pas aangevangen jaar.
Heeft 1922 voor velen, ook voor sommigen onder U, bijzon
dere zorgen gebaard, 1923 brenge verlichting.
Ook indien de zich rondom ons voordoende verschijnselen
niet steeds bemoedigend zijn, ook wanneer voor moeilijk
heden, van welken aard ook, in naaste of verdere omgeving
nog geen oplossing in een spoedig vooruitzicht is gesteld,