3 DECEMBER 1923.
609
De heer HORNIX vraagt, of de verlaging reeds een gun-
stigen invloed heeft gehad op het vervoer.
De heer FEBER kan mededeelen, dat het vervoer sedert
de verlaging der tarieven beduidend is toegenomen, alhoewel
de ontvangsten, die van hetzelfde tijdperk in 1922 niet
kunnen evenaren.
De heer ZIJLMANS verzoekt, ter voorkoming van verras
singen, maandelijks een overzicht van het Trambedrijf aan
den Raad over te leggen. Zulk een overzicht verschijnt
weliswaar iedere maand in de plaatselijke pers, doch is dat
wel officieel Voorts vraagt spr., hoe lang dit lagere tarief
zal gelden en hoe Burgemeester en Wethouders zich voor
stellen die verlaging door te voeren.
De VOORZITTER antwoordt, dat de resultaten van het
Trambedrijf maandelijks door den Directeur in de plaatselijke
bladen worden bekend gemaakt. Die opgaven hebben dus
een officieus karakter. Er bestaat echter geen bezwaar tegen
maandelijksche overlegging van een zoodanig overzicht aan
den Raad. De tramkwestie is door de vele autobusdiensten
in een acuut stadium getreden en maakt dan ook bij het
College een punt van aanhoudende zorg uit. Zeer spoedig
zal den Raad een voorstel tot eenige verandering van dit
bedrijf bereiken. Het is daarom beter, deze kwestiethans niet au
fond te behandelen. Met Ginneken, dat ook aan het tram
bedrijf medebetaalt, moet nog in overleg getreden worden.
Spr. kan alleen dit zeggen, dat Burgemeester en Wethouders
van meening zijn, dat men niet goed zou doen onmiddellijk
de tram geheel te laten verdwijnen.
De heer HAALMAN deelt mede, dat hij heden een uit
voerige memorie van toelichting bij zijn voorstel in zake
opheffing van het trambedrijf heelt ingediend.
De VOORZITTER zegt, dat die memorie bij de stukken