6i 6 3 DECEMBER 1923. daar het in deze gaat om godsdienstige feestdagen, terwijl de 1 Mei-dag volgens spr. een „economisch-politieke" feest dag is. Misschien valt er later over den 1 Mei-dag nog eens te praten, doch niet in verband met de onderhavige kwestie. De heer APPELBOOM zegt, dat hij den heer Hornix verkeerd had begrepen. Spr. dacht, dat de werklieden voor eiken vacantie-dag 150°/0 loon kregen uitgekeerd. Zijn rede neering van zooeven is dus onjuist geweest. De heer MEIJV1S verklaart met het voorstel van den heer Moll te kunnen medegaan, echter op andere gronden dan deze daarvoor heeft aangevoerd. De V oorzitter heeft gezegd, dat bij de bepaling van het aantal vacantie-dagen eenigszins rekening is gehouden met de bestaande feestdagen. Spr. stelt daartegenover, dat hier trots de feestdagen het aantal vrije dagen geringer is dan in andere gemeenten. Ook is spr. zeer sterk tegen het overbrengen van de bevoegd heid tot aanwijzing der feestdagen naar het College van Burgemeester en Wethouders. De VOORZITTER merkt op, dat men verschillende bere keningen heeft gemaakt, die, afgezien van de onduidelijkheid der berekeningen van de heeren Appelboom en Van L u ij t e 1 a a r, de zaak op een uiterst materieel terrein brengen. Het gaat daar echter niet over. Het is hier alleen te doen om eenheid te brengen in de viering van die feest dagen, waarvoor door den Paus voor Nederland niet meer de verplichting is gesteld om ze als Zondag te vieren. Voorts zegt spr., dat bij het College inderdaad het voornemen bestaat om binnenkort plannen tot bezuiniging in te dienen o.a. betreffende den vacante-toeslag. Spr. deelt dit mede om aan te toonen, dat men, door zijn berekeningen met betrekking tot de voorgestelde regeling te baseeren op den vacantie- toeslag, in de verkeerde richting geraakt. Men moet deze zaak dan ook niet materieel, doch uitsluitend principieel beschouwen. Voor het overige kan men er over twisten, of de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1923 | | pagina 616