Ö2Ö
3 DECEMBER 1923.
spr. den Raad uit eigen beweging niet de mededeeling deed
toekomen, dat hij geen aanleiding vond om in zijn handel
wijze verandering te brengen. Wat ten slotte het voorstel tot
uitbetaling van overuren betreft, spr. mist daarbij de nood
zakelijke toelichting van de kosten.
De heer HAALMAN Ik deed dat voorstel noodgedwongen
De VOORZITTER verklaart zich bereid, die kosten zelf
te berekenen en te zijner tijd aan den Raad mede te deelen.
De heer HAALMAN Indien U de toezegging wil doen,
dat de 52-urige werkweek wordt ingevoerd, dan zal ik mijn
motie intrekken.
De VOORZITTER zal zulks niet doen onder een dergelijk
dreigement. Spr. stelt voor, de motie van den heer Haaiman,
die niet ernstig bedoeld schijnt te zijn, te stellen in handen
van Burgemeester en Wethouders om prae-advies.
De heer COHEN heeft ook een motie gereed. De Voor
zitter voert echter de moties, welke het politie-personeel
betreffen, toch niet uit. De heer Haaiman had toch moeten
weten, welk spek hij in de kuip had en indertijd reeds de
betaling van overuren aan zijn motie moeten verbinden, Nu
treft den heer Haaiman zelf de schuld, dat hij thans met
deze nieuwe motie moet komen.
De VOORZITTER antwoordt den heer Cohen, dat men
er hem geen verwijt van moet maken, dat hij een motie
niet uitvoert, welke hij niet in het algemeen belang acht.
Daarop wordt besloten de motie van den heer
Haaiman, luidende: ,,De Raad besluit om de
uren door de politie in dienst doorgebracht boven
de 52 per week te beschouwen en uit te betalen
als overuren", te stellen in handen van Burgemeester
en Wethouders om prae-advies.