3 DECEMBER 1923. 629 Echter deze redactie trok zich terug achter het persgeheim, al deed het ons onaangenaam aan, dat diezelfde pers er geen bezwaar tegen scheen te hebben te publiceeren, wat wij vooralsnog alleen voor Burgemeester en Wethouders bestemden. Wij hebben dit betreurenswaardig feit ernstig in een fractie-vergadering besproken en we hebben alle hoop, dat voorbarige of onjuiste berichten voor zoover het van ons afhangt, niet meer hun weg zullen vinden naar eenig blad. Nog eens, 't spijt ons zeer, dat zoo iets is kunnen gebeuren. Eenige dagen later de brief was gedateerd 11 October ontving ik als Voorzitter van de R. K. Raadsfractie een schrijven van Burgemeester en Wethouders, welk schrijven door vorm en inhoud den steller daarvan duidelijk aanwees. 't Schrijven vangt aldus aan „In antwoord op nevenver- „meld schrijven hebben wij de eer U mede te deelen, dat „wij daarvan niet zonder verwondering kennis namen". Dadelijk vroeg ik me afNou, nou, is die verwondering nu oprecht of voorgewend Is 't College van Burgemeester en Wethouders of zijn meerderheid nu zoo'n vreemdeling in Jerusalem, dat het niets gehoord of gemerkt heeft van de ontstemming, die de aanwijzing van den loco-burgemeester bij velen heeft gewekt Hebben Burgemeester en Wethou ders nu heusch niet gemerkt, dat deze aanwijzing nu niet bepaald strookt met de wenschen van een groot deel der bevolking en eveneens van een groot deel van dezen Raad, welk deel daardoor ook een gemeentebelang geschaad acht. Kom dan hebben wij ons oor beter te luisteren gelegd aan wat leeft in veler gemoed en ons schrijven aan Burgemeester en Wethouders was daarvan de uiting. Laten wij ons liever verwonderen over de verwondering van den steller van dit schrijven, of van het College van Burgemeester en Wethouders of van zijn meerderheid. De brief vervolgt: „Indien, naar het oordeel van Uwe „fractie of van hare meerderheiddoor de aanwijzing van

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1923 | | pagina 629