3 DECEMBER 1923.
631
uitgesproken, zooals het onjuiste bericht in de courant ver
meldde, doch wij hebben dit betreurd, Mijnheer de Voor
zitter, en we doen dit nog. En we mogen deze onze meening
toch wel aan het College van Burgemeester en Wethouders
kenbaar maken De aanwijzing was toch des Colleges.
We voelen het zelfs als een plicht en om den milden vorm
dien we kozen, hadden we zelfs een compliment verdiend,
't Is toch blijkbaar niet gewaardeerd door 't College van
Burgemeester en Wethoudersy^rlnt in dtno naar onrre mening
niut had ^ehandold in 't bolung der gemeente, .ioualü wij
-die belangen eien)/
En nu 't slot van het schrijven van Burgemeester en
Wethouders. ,,In verband met de openbaarmaking van Uw
„schrijven mogen wij aan het vorenstaande toevoegen, dat
„tegen de publicatie van dit ons antwoord geen bezwaar
„bestaat".
Wij hebben dezen vriendelijken wenk aldus verstaan Uw
schrijven aan 't College is openbaar gemaaktlaat dit ons
schrijven nu ook maar publiceeren, onzerzijds bestaat daar
tegen geen bezwaar. Welk fatsoenlijk mensch leest daar nu
uitUw schrijven is gepubliceerd, nu zullen wij ('t College
van Burgemeester en Wethouders) dit schrijven ook open
baar maken. Dit leest een gewoon mensch er niet uit. Wel
voelt men er een aansporing voor ons in om het te doen
't is alsof men ons heeft willen suggereeren tot die hande
ling, doch het werd toch zoo leek het aan de
geadresseerden overgelaten. Ja zoo leek het. We deden het
echter niet, want 't schrijven was wel door den Voor
zitter van de R. K. Raadsfractie ontvangen, doch niemand
onzer leden, buiten onze leden van het College, wisten van
heb bestaan van dit schrijven afhet epistel zou in de eerst
volgende fractie-vergadering worden voorgelezen. Doch
vooraleer die fractie-vergadering plaats had, dus vooraleer
onze leden van het bestaan van het schrijven van Burge
meester en Wethouders wisten, konden zij het aan hen gericht
schrijven voor 't eerst lezen in een hier verschijnend dagblad op