3 DECEMBER 1923.
Mevrouw NEVE-REINTJES vraagt, of de Voorzitter
het soms billijk vindt, dat de menschen de minste geringste
verbetering, welke in hun woning wordt aangebracht, zelf
moeten betalen.
De VOORZITTER Dat betreft ons niethet zijn geen
gemeente-woningen, waarop gij doelt.
3. De heer HAALMAN is getroffen door een zinsnede
in het dezer dagen in de plaatselijke bladen verschenen
raadsverslag van Princenhagewaarin de beschuldiging voor
komt, dat Burgemeester en Wethouders van Breda zooals
gewoonlijk niet hebben geantwoord op een hun ter kennis
gebrachte zaak.
De VOORZITTER antwoordt, dat het raadsverslag, het
welk in de plaatselijke bladen verschijnt, niet officieel is.
Indien men dus op de zaak wil ingaan, zou men de notulen
moeten opvragen en daarop antwoorden. Spr. vindt zulks
in dit geval de moeite niet waard.
4. De heer HAALMAN brengt in herinnering, dat door
hem reeds geruimen tijd geleden zijn ingediendi° een
motie, in zake de handhaving van de 45-urige werkweek voor
de arbeiders bij de continu-bedrijven en 2° een ontwerp-ver-
ordening, regelende het instellen van een boekenfonds voor
het uitgebreid lager-, middelbaar- en voorbereidend hooger-
onderwijs.
De VOORZITTER zegt, dat de kwestie van de werkweek
bij de continu-bedrijven bij de voorgenomen herziening van
de arbeidstijden van het gemeente-personeel in beschouwing
zal worden genomen. Wat de 2° zaak betreft, deze is niet
urgent. Spr. geeft den heer Haaiman dan ook in over-
weging, haar bij de a.s. behandeling der begrooting te berde
te brengen.