ii DECEMBER 1923. 683 „zaken vermeden een schriftelijk antwoord zoude mede de „mondelinge behandeling goed hebben kunnen voorbereiden. „Thans werd zelfs niet de gelegenheid gegeven te voren „van de strekking der interpellatie kennis te nemen. „De afwijzing van het in meest beleefden vorm gedaan „verzoek was m.i. niet alleen onjuist, doch droeg tevens het „kenmerk van door geen argument verontschuldigde onhof- „felijkheid. En moet niet met gelijke termen worden geka- „rakterizeerd het feit, dat de interpellant zonder eene uiteen zetting dezerzijds af te wachten, reeds eene motie van af keuring het „betreuren" is niet anders indiende „Erger dan de onhoffelijkheid schijnt mij intusschen, uit „zakelijk oogpunt, de bevooroordeelde stemming toe, welke „hieruit blijkt. „De motie heeft intusschen deze goede zijde, dat zij ten „minste aan den dag doet treden het verschil van meening, „waarop het eigenlijk aankomt. Hetgeen in de rede aan die „motie voorafgaat betreft vrijwel geheel de afgekeurde publi catie van twee brieven en de houding, door ons College „ingenomen tegenover het van de R. K. raadsfractie ontvangen „schrijven d.d. 7 October 1923, waarbij het College het niet „aangevochten standpunt innam, dat de raadszaal de plaats „is, waar het in eene aangelegenheid als deze de juistheid „van zijn handelen moet en wil verdedigen. „De heer Van Luijtelaar zal niet verlangen, dat „onzerzijds wordt ingegaan op zijne „ergernis" over het „publiceeren van den brief der fractie. Het is hem bekend, „dat hij den schuldige niet onder de leden van het College „als zoodanig mag zoeken. Waarde heer Van Luijtelaar „nog tot tweemaal toe in zijne rede terugkomt op zijne „ergernis over de schending van vertrouwen in eigen kring „met als gevolg eene onjuiste publicatie van den brief der „fractie, zal hij het redelijk moeten vinden, dat, na verloop „van een aantal dagen, onzerzijds gezorgd is voor eene „onmiddellijk juiste weergave van ons antwoord van „11 October, dat uiteraard na de openbaarmaking van het

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1923 | | pagina 683