ti December 1923. 685 „al of niet juiste wijze, waarop personen in den verkiezings strijd werden verdedigd en bestreden. Het komt inderdaad „weinig raadzaam voor, den onder 3 bedoelden factor te „doen gelden bij opdrachten, benoemingen e.d. onder de „gelijkgerechtigde leden van den gemeenteraad. „Ten aanzien van de onder t en 2 weergegeven denk beelden moge worden geconstateerd, dat daarin geenerlei „argumentatie wordt aangetroffen. Verwacht mocht worden „een betoog, waarin werd aangetoond, ie. dat naar wet of „ervaring de plaatsvervangende burgemeester religieus of „politiek moet behooren tot de overheerschende kerkelijke „gemeente of tot de talrijkste fractie in den Raad en 2e. „dat door de benoeming in quaestie cu'itureele, ideëele, gods dienstige belangen waren geschaad en eerbiedwaardige „wenschen voorbijgegaan. „Van dit alles echter niets. Geen schijn van een argument „wordt noodig geacht om aan deze gemakkelijk geuite stel lingen beteekenis en kracht te geven. De heer Van Luij- „telaar zal met mij erkennen, dat eene stelling op zich „geen waarde heeft, doch deze slechts ontleent aan hare „bewijsbaarheid. „Het komt mij dan ook met het oog op eene juiste be handeling van deze aangelegenheid onmisbaar voor, dat de „interpellant de redenen aangeeft, waarop hij doet steunen „zijne beweringen, dat bij de vervulling van het loco-burge meesterschap politieke of religieuze kleur van bevolking en „raadsmeerderheid richtsnoer moet zijn en dat met de be- „noeming van den heer F e b e r groote belangen worden „geschaad. „Het zal noodzakelijk zijn dit verzoek tot den interpellant „te richten. „Waar de argumenten niet worden geleverd, is eene „doeltreffende beschouwing daaromtrent dezerzijds vooralsnog „bezwaarlijk. „In afwachting van de argumenten van den interpellant, „veroorloof ik mij met een enkel woord erop te wijzen, dat

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1923 | | pagina 685