6
29 JANUARI 1923.
mogen wij het vertrouwen in een meer gelukkige toekomst
niet verliezen. In een en ander zien wij een prikkel om aan
de ons toevertrouwde belangen ons met te meer volharding
te wijden.
Aan deze wenschen voor U en de Uwen voeg ik een
woord van dank toe aan allen, die mij de hunne bij de
intrede dezes jaars deden toekomen. Deze wisseling van
felicitaties hoezeer sommigen daaraan wegens de regel
maat een karakter van sleur of banaliteit zouden willen
toekennen wordt terecht in onzen kring in eere gehouden
en gewaardeerd zij is eene bevestiging van de goede ver
houdingen, welke er heerschen.
Wees ik zoo juist op de moeilijkheden van den huidigen
tijd, ik had daarbij gelijk van zelf spreekt, naast Uw per
soonlijke belangen ook het oog op de aan ons toevertrouwde
gemeentelijke aangelegenheden.
Hierbij zijn wel vooral twee bemoeiingen te onderscheiden,
welke, zonder dat een spoedige uitweg in het zicht is, onze
bijzondere zorg eischen. Ik bedoel onze bemoeiingen met
den woningnood, waarbij wij nog steeds met een vrijwel
onverminderd tekort hebben te kampen, en onze zorg voor
de werkloosheids-bestrijding, die noodgedwongen eer
eene zorg voor werkloozen is te noemen.
De toewijding, waarmede commissies en ambtenaren, zich
aan deze belangen geven, vermag nog niet eene goede
oplossing te benaderen.
De moeilijkheden, welke de volkshuisvesting hier ter plaatse
oplevert, zijn U te zeer bekend dan dat ik er hier op in
behoef te gaan. Een groeiend aantal noodwoningen geelt
geen definitieve oplossing. Noodig zijn goede en vooral
goedkoope permanente woningen. Het is te hopen, dat het
karig overblijvend open terrein in deze gemeente, door Uw
Raad daarvoor in den loop van 1922 bestemd, zoodanige
woningen spoedig met den steun van het Rijk zal zien verrijzen.
Waar werkloosheidsbestrijding in dit tijdsgewricht nog zoo
gering effect heeft en daarvoor veelal in de plaats treedt