28 DECEMBER 1923.
713
Ten slotte vraagt spr. of er geen mlnderheidsmeening in
het college tot uiting is gekomen.
De VOORZITTER brengt in herinnering, dat in het begin
van dit jaar een gelijkluidend voorstel min of meer is ge
strand op overwegingen, welke thans niet meer kunnen be
staan. Spr. acht derhalve geen reden aanwezig om de behan
deling van dit voorstel aan te houden, ook omdat vanaf 1
Januari a.s. de vacantiedagen reeds kunnen worden genoten.
De heer BOGMANS verklaart van het voorstel betreffende
de politie niets gezien te hebben. Terwijl de werklieden
eenigszins gelegenheid hebben gehad ten deze hunne belangen
te bepleiten, zijn de politie-agenten daartoe heelemaal niet
in de gelegenheid geweest. Spr. vindt de handelwijze, welke
Burgemeester en Wethouders in deze gevolgd hebben, niet
zoo juist.
De VOORZITTER is van meening, dat, wanneer men
den vacantie-toeslag voor de werklieden wenscht af te
schaffen, de consequentie dan medebrengt, dat men dit
ook voor het politie-personeel doet. Voorts merkt spr. op,
dat hij de zaak zelf niet heeft hooren bestrijden.
De heer KORTEWEG erkent, dat het waarlijk noodig is,
dat er bezuinigd wordt, doch niet op deze manier. De
werkman heeft dezen toeslag nog noodig zijn verdiensten
zijn niet van dien aard, dat hij voor zijn vacantie kan sparen
terwijl de afschaffing ervan voor de gemeente hoogstens een
bezuiniging van f 3000 kan beteekenen. Toen de vorige
maal deze kwestie hier behandeld is, heeft spr. er op gewezen,
dat, indien de werktijd der ambtenaren met 3 uur werd
verlengd, een besparing van f 32000 zou worden verkregen.
Men moet dan ook eerst van bovenaf beginnen te bezuinigen.
De heer MEIJVIS meent uit het zwijgen van Wethouder
Moll te mogen afleiden, dat deze ook voor afschaffing
van den vacantietoeslag is.