28 DECEMBER 1923. dat die leden zich thans genoopt zullen voelen voor afschaf fing te stemmen. Het standpunt van den heer Korteweg, dat de bezuiniging van bovenaf moet beginnen, kan spr. volkomen deelen. In verband met het feit, dat hier altijd zoo wordt geschermd met voorbeelden, wil spr. er even op wijzen, dat hier thans een zeer slecht voorbeeld gegeven wordt. Want hier toch wordt de bezuiniging begonnen bij hen, die het laagst bezoldigd worden het is natuurlijk weel de kleine man, die het loodje moet leggen. Spr. had het juister gevonden, indien Burgemeester en Wethouders met de verschillende bezuinigingsvoorstellen bij de begrooting waren gekomen, omdat men juist bij de behandeling der begrooting het bezuinigingsvraagstuk in groote lijn onder de oogen kan zien. Spr. kan zich dan ook niet met een behandeling van deze aangelegenheid vereenigen, zoolang niet tegelijkertijd andere bezuinigingsvoorstellen voor diverse takken van dienst in beschouwing worden genomen. Wanneer men met een voorstel tot afschaffing was gekomen voor niejiw aan te stellen personeel, dan zou spr. daarmede nog accoord hebben kunnen gaan, maar in geen geval ook later niet voor degenen, die er thans van genieten. Ten slotte wijst spr. ofschoon hij erkent, dat dit eigenlijk geen motief mag zijn op de geringheid van het bedrag (f 3000), dat door dezen maatregel bespaard zal worden, doch noemt als zijn hoofdmotief tegen de voorgestelde bezuiniging, dat er voorshands nog geen enkele reden is om daartoe over te gaande financieele toestand der gemeente noopt er geenszins toe. Spr. acht den tijd voor het aanbrengen van dergelijke bezuinigingen voor Breda gelukkig nog niet aangebroken. De heer SCHRAUWEN merkt op, dat ook hier de beste stuurlui aan wal hebben gestaan. Het is nu gemakkelijk om te constateeren, dat men indertijd een fout heeft begaan met het vastkoppelen van den vacantietoeslag aan de kwestie betreffende de Heiligendagen, doch toentertijd hebben

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1923 | | pagina 715