;6
2i FEBRUARI 1923.
Nadat de openbare vergadering door den Voorzitter
is heropend, houdt de heer FEBER de volgende rede
Mijnheer de Voorzitter.
Het zij mij vergund, alvorens heden onze werkzaamheden
te eindigen nog een enkel woord tot U te richten.
Het is eene groote zeldzaamheid, dat eene openbare raads
zitting plaats vindt in eene versierde raadzaal, maar het is
ook niet minder eene groote zeldzaamheid, dat in die raad
zaal een lid aanwezig is, dat gedurende 30 jaren onafge
broken met ijver en toewijding heeft medegewerkt aan de
behartiging der gemeentebelangen.
Gij, Mijnheer Lijdsman, zijt heden gedurende 30 jaren
lid van dezen Raad en sedert 13 Mei 1916, dus gedurende
7 jaren, vervult gij daarbij de functie van wethouder. Dit
feit vraagt erkentelijkheid.
Zal zoo dadelijk hier een stem opgaan om U te huldigen
namens den geheelen Raad, op mij rust, bij afwezigheid van
onzen Burgemeester, de aangename taak U, namens het
College van Burgemeester en Wethouders van harte geluk
te wenschen met dezen voor U en voor de gemeente zoo
gedenkwaardigen dag
Wil dan van ons aanvaarden deze eenvoudige bloemen
hulde en wil daarin zien een blijk van onze sympathie en
van onze waardeering, niet alleen voor hetgeen door U
verricht werd, in het bijzonder als wethouder der bedrijven
en van openbare werken, maar ook, voor de aangename
wijze, waarop ge steeds met ons in dat College hebt gearbeid.
Gij hebt te kennen gegeven, dat ge met het eindigen van
deze zittingsperiode, ook Uw loopbaan als raadslid en wet
houder zult afsluiten gij haakt naar rust en dat verlangen
hebben wij te eerbiedigen.
Maar wij koesteren daarbij den wensch, dat gij na Uw
heengaan nog lang zult mogen genieten van Uwe welver
diende rust en wanneer dan later Uwe gedachten nog eens
zullen afdwalen naar die Collegekamer, waarin gij zoo vrucht
baar hebt gearbeid, moge dan de herinnering aan ons