iö MAART 1923. 93 onderzoeken. Die commissie heeft daaromtrent vergaderd en op 19 December 1.1. verslag uitgebracht. De zaak behoort dus reeds lang tot de werkzaamheden van den Raad. Nu valt het te betreuren, dat het rapport der commissie niet eenvormig is omtrent eenige hoofdpunten zijn de leden der commissie het niet eens kunnen worden. Dit maakt de afwikkeling van de zaak niet gemakkelijk. Inmiddels is inge komen een voorstel van eenige raadsleden, dat, behoudens eenige afwijkingen, geheel meegaat, met het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Spr. zou eerst willen weten, wat de Raad met het rapport der commissie wenscht te doen, n.l. of hij dit afzonderlijk wil behandelen of direct tot behan deling van de ontwerp-verordening wil overgaan, waarbij natuurlijk ook de inhoud van het rapport ter sprake kan worden gebracht. Ten slotte wijst spr. op het zeer nuttige werk door den heer F e b e r verricht met het maken van becijferingen omtrent deze aangelegenheid. De heer HORNiX stelt voor, het rapport voor kennisgeving aan te nemen er staan zooveel tegenstrijdige meeningen in, dat de Raad er toch geen houvast aan heeft. De heer KORTEWEG zou liever het rapport en de amen dementen tegelijkertijd behandeld zien. De heer CERUTTI is er voor om ineens met de behan deling der ontwerp-verordening te beginnen. Het rapport kan daarbij als leidraad dienst doen. De VOORZITTER constateert, dat men over 't algemeen niet voor een afzonderlijke behandeling van het rapport is en trekt daaruit de conclusie, dat dit buiten werking gesteld kan worden. Dus wordt overgegaan tot de behandeling van de ontwerp-verordening van Burgemeester en Wethouders. Spr. opent de algemeene beschouwingen daaromtrent. De heer HORNIX zegt van meening te zijn, dat een van de punten, welke de grootste moeilijkheid opleveren, het

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1923 | | pagina 93