94 ió MAART 1923. karakter van het wethouderspensioen is de meeningen zijn daaromtrent het meest verdeeld. Wat dit karakter betreft, zegt spr. de functie van wethouder als die van een ambte naar beschouwende dat hij in deze toegepast wenscht te zien de algemeen geldende opvatting, welke het pensioen beschouwt als het genieten op rijperen leejtijd een tegemoet koming of vergoeding voor levensonderhoud voor diensten in de een of andere functie aan een bepaald lichaam in dit geval de gemeente in de krachtige levensjaren bewezen. Aan dezen eisch voldoet dit ontwerp echter niet. Zooals het daar vóór ons ligt, kan spr. er niets anders in zien dan een verkapte salarisverhooging. Spr. was aanvankelijk voor het toekennen van' pensioen na den 5 5-jarigen leeftijd. De storm van verontwaardiging, welke onder de burgerij en in de pers tegen de invoering van het wethouderspensioen is opgegaan, heeft hem er echter toe gebracht in zoover met de protesten rekening te houden, dat hij thans dit pensioen eerst wenscht te doen ingaan op den 65-jarigen leeftijd. Ten slotte ver klaart spr. het niet eens te zijn met de houding van de Bredasche Courant, die van deze kwestie een verkiezingsleus wil maken. De heer CERUTTI verklaart, indertijd in principe voor wethouderspensionneering gestemd te hebben onder voor behoud, dat de ontwerp-verordening op een cardinaal punt gewijzigd zou worden. Zijn meening omtrent dit punt is in het rapport als volgt omschreven „Ten opzichte van pen sioen na een ambtsduur van minder dan 12 jaar waren de „meeningen echter zeer verschillend. „Een lid" (d. i. spr.), „wenschte in dit geval het pensioen eerst te doen ingaan, „wanneer de wethouder zijn 65ste levensjaar zou zijn inge treden. Zoolang het wethoudersambt niet de verplichting „medebrengt, om geen andere betrekkingen tegelijkertijd „waar te nemen, achtte dit lid geen termen aanwezig om „een direct ingaand pensioen te verleenen. In het algemeen „hing volgens zijn meening de quaestie van pensionneering „van wethouders samen met de vraag of het wethoudersambt

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1923 | | pagina 94