1016
22 DECEMBER 1924.
mijne opmerkingen schriftelijk vastgesteld, zoodat over het
gesprokene geen verschil kan bestaan.
Die opmerkingen zijn aanleiding geworden tot eenige
scherpe uitlatingen in den Raad en vooral tot geruchten in
deze stad en deze laatste gingen zelfs zoover, dat vergelij
kingen werden getroffen met de betreurenswaardige hande
lingen van den ex-boekhouder SI ink er t en die handelingen
tegenover hetgeen door mij zou zijn gesignaleerd, een peul
schilletje werden genoemd. Mijnheer de Voorzitter, dit moge
een gevolg zijn geweest van hetgeen ik gezegd heb, sleun
vindt het in mijn woorden niet. Niemand kan uit mijn
woorden lezen, dat ik van fraude of knoeierij heb willen
betichten, ik heb in dien geest niet alleen niets gezegd, maar
zelfs alle gedachte eraan is mij vreemd geweest. Ik meende
goed te doen dit te zeggen om daardoor te trachten mede
te helpen om aan alle praatjes over fraude en knoeierij in
het gasbedrijf een einde te maken.
Ook hier in den Raad zijn harde woorden gevallen, woor
den die eveneens geen steun vinden in mijn betoog.
Thans eenige woorden over het antwoord van Burge
meester en Wethouders. Op het voornaamste punt en dit
was juist het punt, dat ik slechts als een vermoeden uitsprak,
of de f 200.000.— van de gasfabriek een aantal jaren in de
kas van het gasbedrijf ongebruikt heeft gelegen, heeft dit
antwoord geruststelling gebracht. Dit geld lag bij den Ont
vanger, de gemeente gebruikte het als kasgeld en voorzoover
zij het niet noodig had werd het overtollige rentegevend
belegd. Het geld is dus wèl productief gemaakt en of nu
de gemeente dan wel het gasbedrijf de baten ontvingen, is
van secundair belang. De baten van het gasbedrijf zijn ten
slotte baten voor de gemeente.
Toch geloof ik, dat het zijn goede zijde heeft gehad, dat
de financiën van het gasbedrijf eens wat dieper zijn beschouwd.
In de eerste plaats is daardoor bereikt, dat recht gezet is,
dat het werkkapitaal thans niet f 30.000.zooals abusief