22 DECEMBER 1924.
1017
nu en in 1920 was voorgesteld, doch overeenkomstig de
balansen 35.000.moet bedragen.
In de tweede plaats blijft wel vaststaan, dat voor het gas
bedrijf in December 1923 ongeveer f200.000.minder had
kunnen zijn geleend, wanneer het gemeentebestuur tijdig be
richt had ontvangen hoeveel het gasbedrijf uit eigen middelen
in den ombouw gestoken had of kon steken door dit geld
blijvend aan zijn kas te onttrekken.
Dat er belangrijk verschil van inzicht omtrent de gelden
van het gasbedrijf bestond moge hieruit blijken, dat de heer
Slinkert aan de commissie, belast met het nazien van de
rekening van het gasbedrijf, mededeelde, dat er reeds jarenlang
f 200.000.— te veel in dit bedrijf stak, dat in het voorjaar
1924 volgens het rapport Slinkert-Sparrius f248.000.—
te veel was, Burgemeester en Wethouders op 25 November
voorstelde f 200.000.uit het bedrijf te nemen, en Wet
houder Korteweg in antwoord op mijn betoog zeide.dat
dit geld in het bedrijf niet gemist kon worden. Aan de hand
van de thans overgelegde bescheiden is omtrent de moge
lijkheid van onttrekking dier gelden aan het bedrijf wel alle
twijfel weggenomen.
De mededeeling, dat de terug te betalen f200.000.— thans
nog als restant ombouwleening bij den Gemeente-Ontvanger
berusten, is overeenkomssig mijn veronderstelling.
Een ander punt, dat nog even besproken moet worden
is de noodzakelijkheid van uitbreiding van het werkkapitaal
met f 200.700.op 13 April 1920. Burgemeester en Wet
houders meenen, dat door mij geen behoorlijk voorafgaand
onderzoek is ingesteld en verwijzen daarvoor o. a. naar het
schrijven van den Directeur der Lichtbedrijven en Water
leiding dd. 7 October 1919.
Mijnheer de Voorzitter. Ik heb voor de zitting van 25
November j. 1. opgevraagd de stukken, die aan den Raad
over deze kwestie zijn overgelegd voor de zitting van 13
April 1920 en toen ik die ontving was die brief daar niet
bij, ook blijkt uit het prae-advies niet, dat daarbij toentertijd