22 FEBRUARI 1924. 101 „voor eene vergunning als bedoeld in het eerste lid van dit „artikel is verleend, eene andere standplaats in te nemen dan „door Burgemeester en Wethouders is aangewezen." Tot toelichting veroorlooft de Commissie zich op te merken, dat het sterk toenemend verkeer raet autobussen nadere rege ling van overheidswege noodzakelijk maakt. Het belang van dit verkeer geenszins ontkennend, meent de Commissie dat de vrijwel ongebonden vrijheid, waarin het zich ontwikkelt, in verschillende opzichten tot misstanden kan leiden, welke door een tijdig en behoorlijk ingrijpen van de overheid moeten worden voorkomen. Door eene regeling in het leven te roepen, waardoor het standplaats nemen en rijden van autobussen van eene ver gunning wordt afhankelijk gemaakt, zullen voorwaarden kunnen worden gesteld, die met name veiligheid van verkeer, regel matige keuring, een goeden toestand van het voertuig, een met het algemeen belang overeenstemmende keuze van route, een vermijden van met dat belang strijdende onderlinge con currentie zullen bevorderen. Het is der Commissie niet ontgaan, dat art. 6a der Alge- meene Politie-verordening kan worden geacht eenigszins te voorzien in wat zij nader zou wenschen te zien geregeld. Afgezien echter van de vraag of het hoogste rechterlijk gezag de toepassing er van op het standplaats nemen van voertuigen als hierbedoeld zal sanctionneeren, ten aanzien waarvan eene procedure aanhangig is, komt het gewenscht voor, naast dit artikel van meer algemeene strekking, bij welks vaststelling niet kon gedacht worden aan het verkeersvraagstuk, zooals het zich thans voordoet, eene bepaling in het leven te roepen, gericht op den tegenwoordigen toestand. Bovendien behoort eene bepaling als de onderwerpelijke in het hoofdstuk betreffende de veiligheid van den weg ten aanzien van het verkeer. Wordt overeenkomstig ons mede bij Uwen Raad ingediend voorstel één algemeene strafbepaling in de Algemeene Politie-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 101