1020 22 DECEMBER 1924. en deze uitbreiding niet werd ondernomen, maar daartegen over allerlei andere door leening te dekken werken werden ondernomen, nimmer den Raad een voorstel heeft bereikt om het geld van die leening voor die andere werken te bestemmen, wat tengevolge heeft gehad, dat terwijl de gas fabriek op de balans 1916, 1917, 1918, 1919 f208.000.— als restant geldleening had staan, aan de andere zijde stond als door leening te dekken: in 1916 f 6188.57 '/2, in 1917 f 15.168.18 V2, in 1918 f 86120.67 en 1919 f 152.274.17 l/2 Was het niet juister, niet voor de hand liggend geweest, om nu men het geld toch beschikbaar had, telken jare een voorstel in te dienen om de gelden uit de leening van 1915 te bestemmen voor de, uit deze bedragen blijkende, uitge voerde werken? Blijf ik dus eenige van mijn opmerkingen handhaven, de spoedige, duidelijke beantwoording ervan stemt tot voldoening en te meer omdat daarbij gebleken is, dat mijn voornaamste grief, die ik slechts in den vorm van een vermoeden durfde uiten, dat n. 1. jarenlang f 200.000.onproductief hadden gelegen, gebleken is ongegrond te zijn. De heer APPELBOOM heeft de vorige maal na den heer Speyart van Woerden het woord gevraagd en wel naar aanleiding van diens opmerking, dat op de balansen van de Gasfabriek stond „restant leening f 208.000.De heer Speyart van Woerden heeft toen niet gezegd „Gemeente Breda restant leening", maar alleen „restant leening." Daarom heeft Spr. gevraagd, waar die gelden berustten. Hij betreurt het, dat er na het betoog van den heer Speyart in de vorige raadszitting uitdrukkingen gebezigd zijn, die beter achterwege hadden kunnen blijven en ook moet hij er zijn leedwezen over uitspreken, dat dit een deel der plaatselijke pers aanleiding heeft gegeven om conclusies te trekken, die aan de credietwaardigheid van de gemeente Breda afbreuk zouden kunnen doen. Spr. hoopt dan ook, dat die pers in het

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 1020