22 FEBRUARI 1924. 105 Haaiman, die, zonder nadere aanduiding, strijd met art. 150 der Gemeentewet aanwezig acht. De juristen uit de commissie voor de strafverordeningen achten echter geen strijd daarmede aanwezig en ook de juristen van de recht bank in Den Haag zijn van het zelfde gevoelen ten opzichte van de bestaande Haagsche verordening. Voor aanhouding van de verdere behandeling acht Spr. geen reden aanwezig. Het is geenszins de bedoeling van dit voorstel om op venijnige wijze een bedrijf in den grond te boren, dat de sympathie van het publiek geniet. Bedoeld wordt regelmaat in deze aangelegenheid te brengener moet een einde komen aan den janboel, ontstaan door het als paddestoelen uit den grond schieten van tal van kleine par ticuliere bedrijfjes. Het tramvraagstuk is thans niet aan de orde, alleen het bevorderen van een behoorlijke verkeersre geling. De voorwaarden, aan de vergunning te verbinden, zullen o. a. omvattenzindelijkheid, standplaatsen, overbelas ting, ook de route. Vooral het route-vraagstuk zal terdege overwogen moeten worden. Of is het soms niet wenschelijk, andere routes dan door de drukke Ginnekenstraat onder de oogen te zien? Burgemeester en Wethouders zullen trachten een goede oplossing voor dit vraagstuk te vinden. Wat de concurrentie-kwestie betreft het is niet de zaak van de gemeente zich daarin te mengen, doch zij kan vormen aan- men aannemen, dat de overheid uit een oogpunt van gemeen schappelijk belang moet ingrijpen om een behoorlijke orde van zaken te scheppen. De heer Z ij 1 m a n s stelt voor, in het 2e lid van het voorgestelde artikel in te lasschen„of een anderen weg te volgen De heer Zijlmans zal echter moeten erkennen, dat zulks niet noodig is, daar dit in de voorwaarden zal worden geregeld. De heer ZIJLMANSHet lijkt mij toch een zeer kardinaal punt. De standplaats is toch ook in het artikel opgenomen. De VOORZITTER acht het niet noodig alle voorwaarden

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 105