130 27 MAART 1924. Artikel 1 wordt zonder eenige bedenking onver anderd goedgekeurd en vastgesteld. Artikel 2. De heer VAN LUIJTELAAR heeft in het prae-advies gelezen, dat Burgemeester en Wethouders overneming eener bestaande bepaling, dat in de commissie ten minste twee raadsleden zitting hebben, niet noodzakelijk achten. Spr. vindt dit ook niet noodzakelijk, maar acht het wel wenschelijk, dat ten minste één raadslid in de commissie zitting heeft. De Raad toch is bij deze zaak geïnteresseerd, terwijl er in dat college nog wel personen te vinden zijn, die bekend zijn met verschillende vakken, welke aan die scholen onder wezen worden. Spr. zou daarom aan het artikel willen toe voegen, dat ten minste één raadslid in de commissie zitting hebbe en dat de voorzitter der commissie bij ontstentenis door dat lid worde vervangen. De heer COHEN kan zich in hoofdzaak vereenigen met hetgeen de heer Van Luijtelaar heeft gezegd. Spr. wil echter vasthouden aan het getal van twee raadsleden; hij vindt dat niet te veel. Voorts wenscht Spr. het aantal commissieleden uit te breiden tot tien. Den heer KLUFT wil het ook voorkomen, dat een getal van twee raadsleden in die commissie niet te veel is. Spr. is het echter niet eens met het voorstel van den heer Van Luijtelaar, om te bepalen, dat de voorzitter der commissie bij ontstentenis door een raadslid-commissielid worde ver vangen. Er kunnen immers andere leden zijn, die op dat gebied beter onderlegd zijn dan bedoeld lid. Spr. zou daarom liever zien, dat het oudste lid der commissie tot plaatsver- vangend-voorzitter werd aangewezen. De heer CERUTTI kan zich voorstellen, hoe Burgemeester

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 130