27 MAART 1924.
131
en Wethouders er toe gekomen zijn om de bestaande bepaling
niet over te nemen. Zij hebben vermoedelijk hun standpunt,
indertijd bij het voorstel in zake de samenstelling van de
commissie voor de werkloosheidsverzekering en arbeidsbe
middeling ingenomen, willen handhaven door ook hier de
raadsleden uit de commissie te lichten.
De VOORZITTER zegt, dat er op zich zelf geen bezwaar
tegen is om raadsleden in deze commissie te doen zitting
nemen. Burgemeester en Wethouders hebben gemeend met
den bestaanden regel te moeten breken, omdat men zooveel
mogelijk technici in deze commissie vertegenwoordigd wil
zien. Raadsleden zijn echter onder de voorgestelde redactie
van het artikel volstrekt niet uitgesloten van het lidmaatschap
de Raad is volkomen vrij in zijn keuze.
De heer COHENMaar zij komen dan niet op de voor
dracht
De VOORZITTER acht deze opmerking niet op haar
plaats. Spr. wijst den heer Cohen op de samenstelling van
de commissie voor de Ambachtsschool, waarin thans drie
raadsleden zitting hebben.
De heer HAALMAN Nu ja, toen was het voorgeschreven
De VOORZITTER vindt ook deze opmerking niet juist.
Hiervoor behoeft er slechts op te worden gewezen, dat meer
raadsleden in de commissie zitting hebben dan is voorge
schreven. Er bestaat dus allerminst aanleiding om Burge
meester en Wethouders een afkeer van het opnemen van
raadsleden in de commissie toe te schrijven. Zij zijn in deze
van het standpunt uitgegaan, dat de Raad zich liever zou
laten voorlichten door een college, dat niet uit raadsleden
bestaat. Er is echter niet zooveel bezwaar tegen, raadsleden
daarin op te nemen. Iets anders is de waarneming van het