142 27 MAART 1924. De VOORZITTER ziet in dit opzicht geen bezwaar - tegen het verleenen der vergunning, wijl men in Breda over een goed politiecorps beschikt. Zonder verdere bedenkingen wordt, met inacht neming van de door den heer Pel ster aangegeven wijziging, overeenkomstig het voorstel van Burge meester en Wethouders besloten. 20. Voorstel van Burgemeester en Wethouders, tot toe kenning van een crediet van f 15000.voor de vernieuwing van wissels en het aanbrengen eener verzwaarde lijn met lus op het Stationsplein en in de Willemstraat. De heer HORNIX zegt, dat het bij dit voorstel overge legde rapport van Wethouder Feber weliswaar getuigt van werkkracht en optimisme, doch Spr. kan dat optimisme niet deelen. Het trambedrijf is z. i. absoluut ten doode gedoemd. Alles wat aan dit bedrijf wordt ten koste gelegd is weggesmeten geld. Het argument, dat bij opheffing een goed deel van het bedrijfskapitaal verloren zal gaan, acht Spr. dan ook van weinig beteekenis, omdat het daartoe toch zal moeten komen. Het gaat dus hier eenvoudig om uitstel van executie. Wanneer de heer Feber, zooals uit zijn rap port blijkt, weinig waarde hecht aan het instellen van een onderzoek door deskundigen, dan moet hij bij zijn nota ook niet overleggen een rapport van den ingenieur Hovestadt, want dat is eenzijdige voorlichting. Bovendien is dat rapport niet zoo schitterend als de Wethouder wil doen voorkomen ook deze deskundige verbindt aan zijn conclusie de restrictie, dat het spoor goed wordt gelegd en onderhouden en de wissels vernieuwd worden. Een en ander zal eenige tien duizenden guldens kosten. Spr. wenscht echter de proefneming met motor-tractie voor zoo'n prijs niet te riskeeren. Voorts beschuldigt Spr. den heer Feber van een overdreven opti misme ten aanzien van het reizigersvervoer. Breda is maar

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 142