146 27 MAART 1924. Voor; mevrouw Neve-Reintjes en de heeren Van Luijtelaar, Haaiman, Schrauwen, Kluft, Van Sasse van Ysselt, Cohen, Loomans, Cerutti, Zijlmans, Neve en Speyart van Woerden. Tegen: de heeren Pelster, Korteweg, Ho mix, Bogmans, Moll, Feber en Elich. De VOORZITTER zou, aangezien het nu niet zeker is, dat de proefneming met motor-tractie doorgaat, gaarne van den heer Feber willen vernemen, den aard der werkzaam heden, welke aan de lijn worden verricht. De heer FEBER verklaart, dat die werkzaamheden abso luut geen vernieuwingen betreffen: zij worden bekostigd uit den gewonen onderhoudspost. De heer KORTEWEG merkt op, dat, indien die f 15000. niet mochten worden gevoteerd, het trambedrijf toch nog niet behoeft te worden opgedoekt. Spr. is het met den heer Z ij 1 m a n s eens, dat de proefrit alvast kan plaats hebben. De heer FEBER beweert, dat zulks absoluut onmogelijk is; de wissels zijn uitgesleten, iets, waarop Spr. trouwens al jaren geleden heeft gewezen. Hij kan dan ook niet de minste verantwoordelijkheid voor het houden van een proef rit in verband met den toestand, waarin zich de lijn thans bevindt op zich nemen. De heer ZIJLMANS gelooft, dat de heer Feber en hij elkander niet goed begrijpen. Spr. is er van overtuigd, dat de proefrit met wat goeden wil best kan plaats hebben; alleen zal er een lus op het Stationsplein moeten worden aangelegd, doch voor het overige behoeft er aan de lijn niets gedaan te worden.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 146