156 27 MAART 1924. aardigs te worden. Spr. betreurt dan ook ten zeerste het verbod. Den heer COHEN heeft dit verbod ook bevreemd. Spr. weet niet, welke wanordelijkheden zouden hebben kunnen plaatsvinden. Wanneer de Burgemeester zoo voortgaat met het verbieden van optochten, dan zal het einde daarvan niet te overzien zijn. Spr. kan deze motie ten volle steunen. De heer CERUTTI zegt, dat, wanneer de Burgemeester vier jaren geleden zulk een verzoek geweigerd had, Spr. dit had kunnen begrijpen, omdat de Voorzitter toen de geaardheid van de Bredasche bevolking uit eigen ervaring nog niet kende; nu begrijpt hij het echter niet. Toch zal Spr. de motie-Haaiman niet steunen, omdat hij dit in het onderhavige geval niet den legalen weg vindt. Wil de heer Haaiman in deze iets bereiken, dan moet hij z. i. aan dringen op wijziging der algemeene politie-verordening. De VOORZITTER merkt op, dat degenen, die het ver zoek hebben gedaan, niet hebben geklaagd over de weige ring. Het wekt derhalve eenige verwondering, dat een ander, wien het niet aangaat, daartegen opkomt. De motie-H a a 1 m a n, daarop in stemming gebracht, wordt verworpen met 14 tegen 5 stemmen. Tegen: mevrouw Ne ve-Reintj es en de heeren Pels ter, Van Luijtelaar, Bogmans, Schrauwen, Moll, Kluft, Feber, Elich, Van Sasse van Ysselt, Loomans, Cerutti, Zijlmans en Speyart van W oer den. Voor: de heeren Korteweg, Hornix, Haaiman, Cohen en Neve.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 156