4 4 APRIL 1924. 171 mooien gevel te plaatsen; de gemeente mag daarvoor ook wel wat over hebben. De heer CERUTTI vindt het argument van den heer Feb er niet afdoende. Men zou dan nooit in het openbaar kunnen verkoopen. De heer FEBER wil er den Raad opmerkzaam op maken, dat het perceel al een paar jaar te koop staat. Er zijn weinig gegadigden komen opdagen, wel een bewijs, dat er niet veel animo voor bestaat. Het is dus nog de vraag, of dit bod van f 1800.bij openbaren verkoop zou worden gedaan en indien het dan niet gegund werd, zal men er later moeilijk meer van kunnen maken. Ook de heer KORTEWEG acht de geboden koopsom voldoende. Spr. wijst er op, dat het wel vijftig jaar kan duren, eer de aangrenzende panden in de rooilijn zijn geplaatst en de toestand aldaar dus geheel verbeterd is. Spr. vraagt, of het nu niet mogelijk zou zijn om er desnoods nog wat meer geld aan op te offeren, opdat de toestand ineens ver- betere. Het aanzien van de stad eischt, dat daar een mooie hoek komt. De heer PELSTER beroept zich op het advies der bouw commissie, dat door Burgemeester en Wethouders is over genomen. Spr. heeft ook bezwaar tegen publieken verkoop men heeft daarbij geen zekerheid omtrent de bestemming van den grond, terwijl men nu weet wat daarop zal verrijzen. De heer KORTEWEG vraagt, of het den Voorzitter niet bekend is, wat de gemeente zou moeten betalen om de aangrenzende panden in haar bezit te krijgen. De Raad zou dan een definitieve houding kunnen aannemen. De VOORZITTER deelt mede, dat er te dien aanzien overleg is gepleegd met de eigenaren van de bedoelde pan-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 171