176 4 APRIL 1924. „Naar aanleiding van dit adres hebben wij de eer U het „volgende te berichten. „Ofschoon waardeerend het streven der vereeniging, dat „er op gericht is om de woonwagenbewoners zooveel „mogelijk te verheffen boven het zedelijk en maatschappelijk „peil, waarop zij in het algemeen zich bevinden, komt ons „de toekenning eener jaarlijksche subsidie, als in het adres „bedoeld, niet wenschelijk voor. „Het betreft hier het verleenen van steun aan personen, „die voor een deel wel ingeschreven zijn in het bevolkings register onzer gemeente, doch niet kunnen worden gerekend „te behooren tot haar regelmatige bevolking. Ook zijn er „velen onder, die door bedelen in het onderhoud trachten „te voorzien en op wier aanwezigheid door de rustige be- „woners geen prijs wordt gesteld. „Wel legt de Woonwagen wet aan daarvoor aangewezen „gemeenten de verplichting op, voor de woonwagens eene „bepaalde standplaats aan te wijzen, doch het is duidelijk, „dat deze maatregel niet is getroffen uitsluitend ten gerieve „van de woonwagenbewoners, maar ook om het politie toezicht te vergemakkelijken en de inwoners te vrijwaren „voor den overlast, welke zij veelal van die menschen „ondervinden. „Wat betreft het verzoek onder 2 (verstrekking van leer- „en hulpmiddelen voor het handwerkonderwijs), hieraan is „door ons bereids voldaan door de vereeniging in het bezit „te stellen van beschikbare gebruikte artikelen uit de aan- „wezige voorraden. „Ten aanzien van het verzoek onder 3 stellen wij voor, „bij wijze van proef een standpijp te doen plaatsen met „automatisch sluitende kraan op den Tramsingel tegenover „de woning van den Directeur der Gemeentereiniging. „Aan het verzoek onder 4, betreffende de bestrating van „het terrein, waarop de woonwagens zijn geplaatst, is door „ons bereids tegemoetgekomen, zoodat dit punt als afgedaan „kan worden beschouwd.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 176