4 APRIL 1924. 183 De heer HAALMAN wil er even op wijzen, dat al zouden er verzoeken inkomen om op 1 Mei verlof te hebben, Bur gemeester en Wethouders die niet zouden kunnen toestaan, omdat aan de hand van het Werkliedenreglement den werk lieden waarschijnlijk niet één vacantiedag afzonderlijk zal kunnen worden toegestaan. Hoewel Spr. erkent, dat de 1 Mei-dag niet te vergelijken is met den Goeden Vrijdag, doet hij toch een beroep op zijn mede-leden om ten opzichte van de politieke gevoelens van anderen een tegemoetkomende houding aan te nemen. De VOORZITTER vestigt de aandacht op het feit, dat op de geheele lijst, welke als bijlage bij dit prae-advies is gevoegd, slechts twee plaatsen voorkomen waar een beperkte regeling met betrekking tot den 1 Mei-dag getroffen is. De heer NEVE: Dat is geen argument! De heer BOGMANS is bij nader inzien tot de conclusie gekomen, dat men ook bij aanneming van het voorstel- Cohen, in de praktijk toch niet van de vacantie-regeling, zooals die in het Werkliedenreglement is opgenomen, zou kunnen afwijken. De VOORZITTER zegt, dat in dat geval het Werklieden reglement niet gewijzigd zou behoeven te worden. Het be treft alleen de voorschriften ter uitvoering. Wanneer de Raad het voorstel-C o h e n echter zou aannemen, dan zou de 1ste Mei daarmede gekarakteriseerd worden tot een bijzonderen dag voor Breda. Het voorstel-C o h e n wordt alsnu in stemming gebracht en verworpen met 14 tegen 7 stemmen. Tegen: de heeren Feber, Kluft, Moll, Pelster, Hornix, Bogmans, Van Groenendael, Van Sasse

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 183