4 APRIL 1924. 187 die lijn nu eens rechts, dan weer links, dan weer midden in de straat loopt en daardoor bij druk verkeer steeds meer een sta-in-den-weg zal blijken. Ik meen dan ook, dat er alle aanleiding is om de vraag ernstig onder de oogen te zien, of niet de tijd gekomen is om over ons trambedrijf de doodsklok te luiden. Wij zullen daardoor een financieel verlies lijden. Maar is het niet beter thans ons verlies te nemen, dan nog aanzien lijke sommen in dit waarschijnlijk toch ten doode opgeschreven bedrijf te steken. Ik betreur, dat in de toelichtende nota van den betrokken Wethouder dit verlies niet bij benadering is opgegeven. Het wil me echter toeschijnen, dat dit verlies minder zal tegen vallen als algemeen verwacht wordt, vooral indien met een autobus-maatschappij onderhandelingen worden aangeknoopt over verkoop of verhuur van de remise. In dit verband zij opgemerkt, dat in het trambedrijf een kapitaal is gestoken van circa f 120000.min de reserve ad f 50000.alzoo van ongeveer f 70000.terwijl de activa in de balans zijn opgenomen voor f 104000. Ik kom thans tot de terzijdelegging van de door mij ingediende motie. Toen Burgemeester en Wethouders mijn motie overnamen, meende ik te mogen verwachten, dat daaraan ook uitvoering zou worden gegeven, te meer daar in de nota van den betrokken Wethouder thans nog eens wordt verklaard, dat tegen een onderzoek, als door mij gevraagd, op zich zelf geen bezwaar bestaat. Met stijgende verbazing heb ik dan ook kennis genomen van de motiveering, waarom per slot van rekening dit onder zoek niet is ingesteld. Het wil mij voorkomen en ik geloof dat ieder onbevoor oordeelde, die van dit gedeelte van het rapport kennis neemt, dit met me eens zal zijn dat die motiveering niet bij uitstek logisch en daarom ook weinig gelukkig mag genoemd worden. Nadat aanvankelijk in het rapport van 17 November j.l. alleen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 187