4 APRIL 1924. 189 te vinden, daar moet het verwondering baren, dat door hem in één adem wordt beweerd, dat die oplossing allerminst wordt bevorderd door het uitlokken van adviezen, die de kans geven, dat het nemen van een besluit den Raad nog moeilijker wordt gemaakt. Neen, Mijnheer de Voorzitter, thans nu de Raad verstoken blijft van elke onpartijdige deskundige voorlichting, nu wordt het ons niet moeilijk maar onmogelijk gemaakt om een wel overwogen besluit te nemen, Wellicht zal mij worden tegengeworpen„En de brief van den heer Hovestadt dan." Mijnheer de Voorzitter, ik zal dien brief ten deele voorlezen. Ik citeer dan: „Zoover ik de zaak kan beoordeelen, brengt het aanstellen „van deskundigen met zich mede, dat die bij eenigen twijfel „omtrent de deugdelijkheid van de lijn niet het minste risico „op zich nemen. Zij zullen dan al zeer gauw geneigd zijn „om te adviseeren de geheele lijn te vernieuwen, dat zal er „haast zeker van komen, want dan loopen ze geen gevaar „zich zeiven op de een of andere manier te blameeren. Het „is de gewone praktijk van het leven, misschien niet juist, „echter zeer verklaarbaar. „Waar U nu zeker 75 °/0 kans hebt zulk een advies te „verwachten, zou ik zeggen, dat U geen deskundigen hiervoor „noodig hebt; het te verwachten advies kunt U zelf veel goed- „kooper geven." Dan volgen eenige zeer lezenswaardige beschouwingen omtrent de vraag in hoeverre een motortram meer slijtage van de lijn veroorzaakt dan een paardentram, En vervolgens komt de heer Hovestadt tot deze con clusie „Resumeerende kom ik dus tot de conclusie, dat als de „rails nog goed zijn voor den bestaanden tramwagen, zij het „ook nog zijn voor den motorwagen. Als van zelf sprekend, „wordt hierbij aangenomen, dat het spoor goed gelegd wordt „en onderhouden en de wissels vernieuwd. Zoo dit echter

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 189