190
4 APRIL 1924.
„gebeurt, zie ik geen enkele redén, waarom men niet met
„dat motorwagentje op de bestaande rails zou kunnen gaan
„rijden."
Mijnheer de Voorzitter, in aanmerking nemende, hoe de
heer Hovestadt, blijkens het zooeven voorgelezene, over
het uitbrengen van een rapport door een deskundige denkt,
moet men eerlijkheidshalve aannemen, dat hij zijn brief niet
als een „rapport van een deskundige" wenscht te zien
beschouwd.
Voor mij heeft die brief dan ook slechts een zeer relatieve
waarde.
En bovendien, Mijnheer de Voorzitter, zegt de conclusie,
waartoe de heer Hovestadt komt, eigenlijk wel iets? Zij
luidt: „als de lijn geschikt is voor den bestaanden tramwagen,
is zij dit ook voor den motorwagen." Of de tegenwoordige
lijn echter al dan niet geschikt is, daarover bewaart de heer
Hovestadt het stilzwijgen en juist daarop toch komt het
aan. Immers het geldt hier niet alleen een proefneming, maar
bovenal de consequenties, die aan het slagen van de proef
neming verbonden zijn,
Wij worden door Burgemeester en Wethouders nu een
voudig gesteld voor een sprong in het duister en ik acht
mij dan ook niet verantwoord om dien sprong te wagen.
Nu wij zoo goed als zeker voor een aanzienlijke verzwaring
der belastingen staan, zou het lichtzinnig zijn om een zoo
belangrijk bedrag te voteeren zonder door deskundigen te
zijn voorgelicht omtrent de financieele consequenties, die
daaraan vast zitten.
Mij is door een deskundige niet een zoogenaamd
deskundige medegedeeld, dat het zoo goed als zeker is,
dat, wanneer de proef met den motorwagen een tweetal
maanden zal duren, blijken zal (wellicht reeds eerder), dat
de lijn, zeer zeker in de bochten en mogelijk ook hier en
daar in de rechte stukken, verzwaring behoeft, wil de tram
niet uit de rails loopen, en voorts, dat bij een volledige
exploitatie de geheele lijn zal dienen te worden verzwaard,