198
4 APRIL 1924.
Bog mans strekkende tot loonsverhooging der conducteurs
van f 23.op f 25.
Burgemeester en Wethouders„bij den tegenwoordigen
„gang van zaken, die zelfs opheffing van het bedrijf kan
„doen vreezen, bestaat geen aanleiding om tot loonsver
hooging over te gaan."
Voorzitter: „Het trambedrijf verkeert in hoogst moeilijke
„finantieele omstandigheden, die een dergelijke loonsverhoo-
„ging niet gedoogen. Volgens de begrooting '22 zal dat
„bedrijf weer enkele duizenden gulden verlies opleveren.
„Het is de vraag, of wij op den duur een bedrijf in het
leven kunnen houden, dat op den belastingbetalenden bur-
„ger zulke zware lasten legt. Het is in elk geval een bedrijf,
dat op springen staat."
De Raad nam de motie tot loonsverhooging echter aan.
Op 29 December 1921 verklaarden evenwel Burgemeester
en Wethouders, dat het College na ernstige overweging
gemeend heeft de motie niet te moeten uitvoeren, omdat de
middelen ontbreken, wijl het trambedrijf reeds met verlies
werkt.
Op 9 December 1921 vroegen Burgemeester en Wethouders
een crediet van f 1000.voor de proef met motortractie.
De toelichting luidde„De eenige methode om te bezuinigen
„is de tractie te veranderen, d. w. z., paarden te vervangen
„door motoren, zooals met de lijn Groningen-Paterswolde
„geschiedt." Het crediet werd toegestaan, de proef slaagde
echter niet naar wensch.
Ook over 1921 werd een belangrijk verlies geleden, al
was het minder dan in 1920, het bedroeg namelijk f8514.74,
waarvan Breda f5442.97 en Ginneken f 3071.77 betaalde.
1922 levert niets bijzonders op, de finantieele uitslag was
niet ongunstig, er werd geen verlies geleden noch winst
gemaakt-
Zoo kom ik thans tot 1923, dat ons in het najaar, Oc
tober volgens het rapport F e b e r, de naaste aanleiding