4 APRIL 1924. 201 moet dit tegenspreken en zelfs met behulp van zijn draaischijf draait de heer Feber zich niet uit deze impasse. Er is geen crediet gevraagd voor den ombouw van een wagen en het leggen van een lus of draaischijf, er is een crediet gevraagd voor het nemen van een proef, waarvan de totale kosten ik citeer het voorstel van Burgemeester en Wethouders vermoedelijk f 3500.zullen bedragen en thans wil men ons een proef laten nemen voor een bedrijf, waarop f 50.000.verloren is, een proef, die ons f 18.500. zal kosten. Een proef van zoo voorloopig karakter, dat in de credietaanvrage door Burgemeester en Wethouders op 11 December staat „Het is geenszins de bedoeling hiermede een oplossing „aan te geven betreffende het vraagstuk der autobussen en „het tramverkeer. „De ondervinding er mede op te doen, zal de beslissing „omtrent de denkbeelden o. m. door den heer Haaiman „geuit vergemakkelijken." Ik zou gaarne van U, Mijnheer de Voorzitter, vernemen, of Burgemeester en Wethouders dezelfde interpretatie hebben van hun voorstel van 11 December als de heer Feber. De heer Feber beroept zich voorts op zijn nota van 17 November en citeert daarvan een gedeelte op blz. 4 van zijn rapport: „In mijne nota van 17 November j. 1. staat vermeld„dat „de toestand van onze lijn geen beletsel zal zijn voor het „gebruik van lichte benzinemotorwagens. Wel zullen meerdere „wissels moeten vernieuwd worden, doch hieraan is, zelfs „in de naaste toekomst evenmin te ontkomen, indien de „paardentractie zou bestendigd blijven." Maar, Mijnheer de Voorzitter, de heer Feber citeert niet volledig en daardoor niet juist. Het zij mij vergund de nota van 17 November iets uit voeriger te citeeren: „Naar mijne meening verdient het alle aanbeveling om „onze tramrijtuigen gedeeltelijk te doen ombouwen tot motor-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 201