4 APRIL 1924. 205 „na de uitdrukkelijke verzekering van den heer van den „Broek enden directeur der Zuider Stoomtramweg Maat schappij, die beiden onze lijn kennen, dat vooral bij 20 K. M. „snelheid, de toestand van onze lijn geen beletsel zal zijn voor „het gebruik van lichte benzinemotorwagens." Dus niettegen staande de uitdrukkelijke verzekering zijner twee deskundigen durft de heer F eb er den ombouw niet aan, maar acht een proef onvermijdelijk gelet op den toestand der lijnen. Het gaat bij de proef minder om den wagen dan om de lijnen. Onthoudt dit goed. De heer Feber is ondanks zijn des kundigen, niet gerust op zijn lijnen. Mijnheer de Voorzitter, hoe kan dit anders, de heer Feber weet ook wat Burge meester en Wethouders op 12 December 1919, toen hij ook lid van het college en naar ik meen ook voorzitter der Tramcommissie was, aan den Raad mededeelden: „Wij ver hoogden ons bod voor de rails van Breda-Mastbosch tot „f 18500.— uit overweging, dat de rails nog enkele jaren „dienst zouden kunnen doen en dus niet geheel gelijk te „stellen zijn met oud ijzer." Mijnheer de Voorzitter, wanneer zijn die enkele jaren om? En wat de lijn Breda-Markt Gin- neken betreft: „Wij bieden f 11000.uit overweging, dat „van de rails nog eenig gebruik kan worden gemaakt, al „zullen kostbare reparaties noodig blijken." 5 jaar geleden zeiden Burgemeester en Wethouders ons, dat de rails niet geheel gelijk te stellen waren met oud ijzer en dat er nog eenig gebruik van te maken was voor een paardentram. Wat kunnen wij na 5 jaar daarvan verwachten voor een motortram? Ik verwacht er niets van. Niels op grond van het prae-advies van 1919, niets omdat de heer Feber niettegenstaande zijn deskundigen, gezien den toestand van den weg een proef onvermijdelijk acht, niets, omdat de heer Feber op blz. 4 van zijn rapport herhaalt, dat bij de over name de toestand van den weg veel te wenschen overliet, niets, omdat de heer Feber zijn beide deskundigen, zich op blz. 6 van zijn rapport zoo voorzichtig laat uitdrukken, dat zij de uitgaven voor den weg niet dadelijk noodig

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 205