4 APRIL 1924.
208
eenheidstarief, terwijl hij op 4 December een nieuw gemengd
tarief voorstond, wat een gemiddelde van 8 ets. per persoon
en per rit opleverde.
Mijnheer de Voorzitter, op blz. 6 van het rapport Feb er
middenin staan gedenkwaardige woorden„Hier behoort
een vaste lijn gevolgd te worden." Het zijn magistrale
woorden door een vroeden vader geuit, geschikt om een
wellicht ondoordachten, overijlden Raad van een onvoor-
zichtigen stap terug te houden.
Maar, Mijnheer de Voorzitter, waar vind ik die vaste
lijn bij den heer Feber? Welke lijn moet ik volgen: de
lijn, die f 3500.— of die f 18500.kost? De lijn zonder of
met nieuwe wissels? Met of zonder nieuwe rails in de
Willemstraat? De lijn, die zegt: mijn deskundigen zijn goed
of niettegenstaande mijn deskundigen acht ik een proefneming
onvermijdelijk? De lijn, die zegt: ik ga een Ford-motor in
bouwen of de lijn, die ons plotseling met een Maxwell-motor
verrast? De lijn, die eerst 40°/o op de wagens wil afschrijven
of die plotseling 10°/o voldoende vindt? De lijn, die eerst
een gemengd tarief van 8 ets. voorstaat en nu weer een
heidstarief van 9.4 ets. huldigt? Mijnheer de Voorzitter, ik
zal heden een vaste lijn volgen, ik zal tegen dit voorstel zijn.
Mijnheer de Voorzitter, ik heb uit het verleden de argu
menten gehaald voor mijne houding van heden en nu komt
„wat worden zal."
Zoo kom ik tot een bespreking van blz. 3 van de nota
van den heer Feber, waar hij de vraag tram- of autobus
behandelt. Bij nota van 12 November 1923 vestigde de heer
Haaiman de aandacht van Burgemeester en Wethouders
op de autobussen en uit het voorstel van 11 December, de
credietaanvrage, blijkt, dat Burgemeester en Wethouders als
college daar in allen gevalle nu niet afwijzend tegenover
stonden. Niet aldus de heer Feber, die op blz. 3 eene reeks
bezwaren ontwikkelt, le tegen de opheffing van het tram
bedrijf, 2e tegen de autobussen.
Tegen de opheffing van het trambedrijf: