212 4 APRIL 1924. De heer SPEYART VAN WOERDEN merkt op, dat het heel gemakkelijk is voor inwoners van Ginneken om adhaesie te betuigen aan het voorstel van Burgemeester en Wethouders; immers wanneer de onderneming mislukt, dan blijft de schuldenlast alleen op Breda drukken. De VOORZITTER vindt, dat de heer Speyart in zijn betoog te veel den indruk vestigt, dat dit voorstel van den heer Feb er is uitgegaan. Het is echter niet dan na zeer ernstige overweging door het college van Burgemeester en Wethouders in zijn geheel en met volle instemming overgenomen. De heer VAN LUIJTELAAR houdt de volgende rede: Mijnheer de Voorzitter, Ik heb de laatste dagen in onzekerheid geleefd, hoe ik ten opzichte van dit voorstel mijn stem zou moeten bepalen. Had ik kennis kunnen nemen van het uitnemend gedocu menteerd betoog van den heer Speyart van Woerden, dan had ik 't wel geweten. Omdat ik niet op de hoogte was van de techniek op 't gebied van motortractie, heb ook ik mij gewend tot een deskundige, 't Resultaat van die be spreking heb ik vastgelegd en wil dit gaarne mededeelen aan 't College en mijn medeleden. De manier, waarop deze motortractie wordt aangepakt, zal in de practijk blijken niet de juiste zijn. Beter ware ge weest om in plaats van den gewonen paardentramwagen om te bouwen in een motorwagen, een geheel nieuwen wagen te construeeren, die voor dit bedrijf ten volle berekend is, omdat ten slotte deze omgebouwde wagen niet aan redelijke eischen zal blijken te voldoen. Immers de boven bouw van een paardentramwagen, die reeds zooveel jaren dienst deed, is te licht. Dit kan niet vergoed worden door alleen den onderbouw te verzwaren, zooals thans gebeurd is. De eischen aan den bovenbouw van een motorwagen te stellen zijn anders en veel zwaarder dan die van een tramwagen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 212