214 4 APRIL 1924. 3 maal per jaar en voor 4 wagens 12 X per jaar, dus gemiddeld elke maand één wagen, zoodat één reservewagen meestal dienst moet doen en één reserve wagen overblijft als invaller voor defecten. Door wie en waar moeten de wagens worden gerepareerd? Voor den goeden gang van 't bedrijf en om de verant woordelijkheid te kunnen dragen is de gemeente daarvoor aangewezen om die onder eigen verantwoordelijkheid te doen uitvoeren. Daarvoor zou noodig zijn een eigen reparatie inrichting met de noodige technische werkkrachten onder leiding en toezicht van een deskundig chef. Voor de inrichting van een dergelijke werkplaats, gesteld, dat die bouw aanwezig zou zijn, moeten dure werktuigen en machines worden aangeschaft, als daar zijndraaibank, boormachine, fraisbank enz., benevens eene behoorlijke smederij, materiaal-voorraden en reservedeelen. Of zijn de omgebouwde oude wagens en de motoren onverslijtbaar? Veilig kunnen deze kosten, waarvan in de nota niet gerept wordt, geschat worden op f 20.000.—, voor inrichting. Voor 't houden van de proef moet een uitgaaf gevoteerd worden van f 15000.—-. Deze proef gelukt of mislukt, doch laten we veilig aannemen, bij de voorzichtige voorbereiding, dat zij gelukt en dan krijgen we een definitieven toestand. En die is a. omgebouwde oude tramwagens, die een solide fabriek als van Allan of Beijnens niet als voldoende motor wagens zou durven afleveren; b. een oud railstelsel, dat nauwelijks geschikt is voor paardentrambedrijf en spoedig vernieuwing zal vragen c. de inrichting van een reparatiewerkplaats met eigen personeel en onder eigen verantwoordelijk beheer. En veel zal blijken na eenigen tijd totaal ongeschikt te zijn en men zou dus beter doen den Raad voor te stellen, 't aanschaffen van nieuwe motorwagens benevens de nood zakelijke vernieuwing van de sporen, En zou de Raad daar voor te vinden zijn? Is het niet verstandiger in de nauwe

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 214