218
4 APRIL 1924.
Spr. begrijpt dan ook niet, waarom de heer Feber zich zoo
halsstarrig aan zijn eenmaal ingenomen standpunt vasthoudt.
Blijft de heer Feber dat doen, dan kan Spr. aan het nemen
van de proef niet medewerken. Aan den anderen kant zou
het hem zeer spijten, wanneer zij niet genomen zou kunnen
worden en daarom, zal hij, indien de heer Feber de ver
zekering geeft, dat de rails in de Willemstraat niet vernieuwd
zullen worden en de proef met de minst mogelijke kosten zal
worden genomen, voor het voorstel van Burgemeester en
Wethouders stemmen, daar de overheid er toch voor te zorgen
heeft, dat het trambedrijf blijft bestaan, indien dat zonder
kosten voor de gemeente gaat.
De heer HAALMAN zegt, dat, toen hij zich hedenmiddag
ter vergadering begaf, hij nog geen definitief standpunt in
zake deze kwestie had ingenomen. Hij meende eerst te
moeten afwachten, hetgeen er uit den boezem van den Raad
te berde zou worden gebracht en wat er door Burgemeester
en Wethouders daartegen zou worden aangevoerd, om dus
na hoor en wederhoor te oordeelen. Spr. betuigt zijn spijt
over het feit, dat er door Burgemeester en Wethouders zoo
weinig notitie is genomen van het indertijd door hem inge
diend voorstel in zake instelling van een autobusbedrijf en
dankt den heer Speyart van Woerden, die in zijn
weldoorwrochte rede zulks wèl heeft gedaan. Naar Spr's
bescheiden meening behoort het toch tot den goeden toon,
dat, wanneer een dergelijk Spr. mag wel zeggen belang
rijk voorstel door een der leden wordt ingezonden,
daarvan toch de noodige notitie wordt genomen. Spr. heeft
echter den indruk gekregen, dat zijn voorstel als „quantité
négligeable" is beschouwd geworden. Hij moet daartegen
ten sterkste protesteeren. Ondanks dit alles zal Spr. zich
evenwel niet laten verleiden om tegen de door Burgemeester
en Wethouders voorgestelde proefneming stelling te nemen.
Spr. vestigt in dit verband de aandacht op ingezonden
stukken in de plaatselijke bladen, waarin door schrijvers, die