18 JANUARI 1924.
21
De heer PELSTER erkent de toezegging te hebben ge
daan. dat mei den wensch van den heer Zijlmans zooveel
mogelijk rekening zou worden gehouden. Dit is ook gebeurd.
Wanneer de heer Z ij 1 m a n s echter de stukken, betreffende
de credietverleening, goed nagaat, zal deze moeten toegeven,
dat deze onderhandsche aanbesteding niet geheel onverwacht
komt; daarin wordt n. 1. door den Directeur het voornemen
geuit om tot onderhandsche aanbesteding over te gaan.
Dientengevolge is toentertijd door den Raad eigenlijk reeds
min of meer een beslissing genomen ten gunste van onder
handsche aanbesteding. Den heer Cerutti antwoordt Spr.,
dat hij ervan overtuigd is, dat, wanneer den Directeur meer
dere firma's bekend waren geweest, hij die ook zou hebben
aangeschreven. Uit het feit, dat slechts tot 6 firma's uitnoo-
digingen zijn gericht, mag dan ook geconcludeerd worden,
dat er op dit gebied niet meer zijn.
De heer ZIJLMANS is het niet met den heer Pels ter
eens. Spr. blijft volhouden, dat er nog tal van goede firma's
op dit gebied in het land zijn. Het komt Spr. voor, dat,
wanneer de Directeur niet meerdere adressen wist, hij elders
zijn licht had moeten opsteken. Evenals de heer Cerutti is
Spr. van meening, dat, waar zes firma's om prijsopgaaf
wordt gevraagd, ook een publieke aanbesteding kan worden
gehouden. Spr. wijst er op, dat men door het feit alleen,
dat men onder de begrooting blijft, niet verantwoord is;
men moet trachten het werk zoo goedkoop mogelijk te doen
uitvoeren. Onderhandsche aanbesteding dient alleen plaats
te hebben, wanneer daarvoor een bijzondere reden is. Dit
is hier echter niet het geval. De gemeente wordt op die
manier benadeeld en Spr. acht het zijn plicht daartegen op
te komen.
De VOORZITTER zal thans het voorstel van Burgemeester
en Wethouders in stemming brengen. Spr. wenscht te voren
vast te leggen, dat wie zich niet daarmede vereenigt, wordt
geacht aan publieke aanbesteding de voorkeur te geven.