4 APRIL 1924.
223
en in ingezonden stukken geschreven over ons gemeentelijk
trambedrijf en over de autobus-ondernemingen, in 't bijzonder
over de onderneming R. A. P.
Een der grootste bezwaren, die tegen onze tram wordt
uitgespeeld, is vooral de verkeersbelemmering. Deze verkeers-
belemmering, zegt men, is van de autobus niet te vreezen.
De autobus belemmert het verkeer niet, deze immers kan
altijd uitwijken en heeft over de heele breedte der straat te
beschikken, terwijl de tram een lijn te volgen heeft. Ik zou
U weieens willen vragen, Mijnheer de Voorzitter, of U niet
eens wilt laten onderzoeken, hoevele klachten er bij voorbeeld
de laatste 25 jaar bekend zijn geworden over de verkeers
belemmering van de tram. Doch laten wij maar aannemen,
dat de tram werkelijk het verkeer voor andere voertuigen
heeft bemoeilijkt. Wat voor verkeersbelemmering zal het
loopen der vele autobussen ons brengen? Zeker, het is waar,
zij hebben gelegenheid om uit te wijken, ook in de Ridder
straat, Eindstraat en Ginnekenstraat, om nog niet te spreken
van andere nog smallere straten, waar nu nog niet zooveel,
maar waar later ook de grootere bussen van R. A. P. door
zullen rijden.
Mijnheer de Voorzitter, het is mijn vaste overtuiging, die
echter door talrijk velen gedeeld wordt, dat de autobussen
niet alleen het verkeer voor voertuigen, maar vooral ook
het verkeer voor wielrijders en voetgangers-wandelaars be
lemmeren. En dat wel in hooge mate. Ik was nog deze
week (Woensdagavond) daarvan getuige, toen twee auto
bussen elkander passeerden in de Eindstraat. Het bleek mij
toen werkelijk, dat de bussen over de heele breedte der
straat konden, doch ook moesten beschikken. Een aantal
menschen en ook wielrijders konden niet anders doen, dan
met den meesten spoed met hun rijwiel op het trottoir
vluchten.
Mijnheer de Voorzitter, de autobussen zijn nu reeds en
zullen bij uitbreiding nog veel meer worden: een groote
verkeersbelemmering en niet alleen voor voertuigen, maar