226 4 APRIL 1924. trambedrijf in onze gemeente goed zal kunnen rendeeren; dat het geld, wat nu voor het bedrijf gevraagd wordt, geen weggegooid geld zal zijn. Er worden thans zoovele bezwaren genoemd, die echter slechts denkbeeldig zullen blijken te zijn. Mijnheer de Voorzitter, ik kan mij met het getal betref fende het personenvervoer per dag gerekend, zooals in 't rapport van den heer Wethouder Feb er voorkomt, zeer goed vereenigen. De heer Feber berekent en schat het personenvervoer bij volledig motorbedrijf op 12 personen per rit. Ik geloof stellig, dat hier niet te veel is genoemd. Bezie het vervoer van thans. Het heeft nu nog bedragen over de maanden Januari en Februari 97.762 passagiers, dus per maand 48.881 personen. Het is nog niet zoo'n slecht cijfer, Mijne Heeren. Men neme hierbij inacht, dat bij het motorbedrijf heel wat ritten meer gemaakt zullen worden; nu 56 dan 84 ritten per dag. Vooral in de zomermaanden zal er heel wat meer vervoer kunnen zijn, omdat alsdan geregeld een bijwagen zal worden aangekoppeld. In beide wagens kunnen dan ineens vervoerd worden minstens 64 personen. Wij allen behoeven het niet te gelooven, doch we weten, dat in den zomer het vervoer van en naar het bosch geweldig druk is en dikwijls zal blijken, dat alle wagens vol zijn. Mijne Heeren, geloof mij, de massa geeft de voor keur nog steeds aan de tram. Om een voorbeeld te noemen; de vorige week Donder dagmorgen bij vertrek van de tram van de Duivelsbrug om 8.30 werden met dien eenen halven rit vervoert van Dui velsbrug naar het Station niet minder dan 67 personen. Mijnheer de Voorzitter, ik ga hiermede eindigen. Ik spreek de hoop uit, dat wij hedenmiddag zullen besluiten ons tram bedrijf te behouden, omdat ik hierin zie het meeste belang voor de gemeente, omdat ik in ons motortrambedrijf zie het beste en niet gevaarlijk vervoermiddel, dat tevens zal voldoen aan de eischen van dezen tijd. Mijne Heeren, stemmen wij voor het behoud van ons gemeen tetrambedrijf, opdat wij er later geen spijt van zullen hebben.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 226