228 4 APRIL 1924. De heer COHEN zegt, dat men in de vorige vergadering goed heeft gedaan met de behandeling van dit voorstel aan te houden, anders waren daarover niet zooveel tongen los gekomen en had men er niet zooveel studie van kunnen maken. Voorts komt Spr. op tegen het gesprokene door de heeren Appelboom en Speyartvan Woerden. Het bezwaar van den heer Appelboom betreffende het lange wachten op de wisselplaatsen, gaat volgens Spr. bij motor- tractie niet op; men zal dan hoogstens enkele seconden behoeven te wachten. Dat het trambedrijf niet zoo erg nood lijdend is als de heer Speyart van Woerden het voor stelt, wordt wel bewezen door diens eigen mededeeling, dat over de maand Februari 1924 36000 personen werden ver voerd door de tram tegen 40.000 door R. A. P. Spr. gelooft, dat eerstgenoemd cijfer bij moderniseering van het bedrijf tot minstens 50.000 zal stijgen. Van zijn standpunt gezien is Spr. altijd een voorstander van een gemeentelijk trambedrijf geweest. Hij is het niet eens met het voorstel van den heer Moll, omdat die tijdelijke lus later weer opgebroken zal moeten worden en de daaraan verbonden kosten ad f 1000 dan zullen zijn weggesmeten. Spr. houdt niet van half werk en zal dan ook zijn stem geven aan het voorstel van Bur gemeester en Wethouders. De heer FEBER houdt de volgende rede: Mijnheer de Voorzitter, Het tramvraagstuk heeft, ook buiten den Raad, in wijden kring belangstelling gewekt; er is veel critiek geleverd, die evenwel niet immer welwillende critiek mag heeten en meer malen is een onjuiste voorstelling van zaken gegeven. Van zekere zijde is een bepaalde stemming gemaakt tegen het behoud van ons trambedrijf, hetgeen afbreuk kan doen aan een zuiver objectieve beoordeeling van wat ter oplossing van het vraagstuk is aangegeven. Dat het bedrijf een stervend kindje zou zijn, is niet met

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 228