230 4 APRIL 1924. Spr. komt thans tot de beantwoording der verschillende sprekers. De meening van den heer Appelboom, dat de tram een verkeersbelemmering zou vormen, kan Spr. niet deelen; hem zijn daarover hier zoowel als in Amsterdam waar Spr. vier jaren heeft vertoefd nimmer klachten ter oore gekomen. Het verkeer per tram is veilig, omdat de trambaan als een waarschuwing geldt, terwijl de autobussen door de straten slingeren. Wanneer volledige motortractie is ingevoerd zou het rijden van autobussen langs dezelfde wegen, waarover de tramlijn loopt, verboden kunnen worden. Burgemeester en Wethouders hebben te dien aanzien nog geen besluit genomen, doch de zaak kan worden nagegaan. Spr. althans staat lang niet afkeerig tegenover een verbod tot het berijden met auto bussen van de drukke wegen, welke zij thans nemen. En zulks te meer, daar Spr. ervan overtuigd is, dat de tegen woordige lichtere soort bussen in de naaste toekomst door een zwaardere vervangen zal moeten worden. Zullen die zware voertuigen echter op den duur wel rendabel zijn? Spr. betwijfelt dat sterk. Daarom zou het zeer wel mogelijk zijn, dat, wanneer nu het trambedrijf werd stopgezet, men na een paar jaren weder opnieuw met de exploitatie daarvan zou moeten beginnen. Het denkbeeld van den heer Moll ontmoet bij Spr. eenig bezwaar. Het is hem namelijk eerst dezer dagen ter oore gekomen, dat de groef van de rails in de Willemstraat slechts 10 m.M. bedraagt tegen 14 m.M. voor wat het overige deel van de lijn betreft. Wil de proef dus niet mislukken, dan zal dat stukje lijn in de Willemstraat vernieuwd moeten worden. Spr. staat er volstrekt niet op, een crediet van f 15000.te hebben, doch hij acht dat bedrag noodig om daaruit de kosten voortvloeiende uit den aanleg van de zwaardere lijn met lus te bestrijden, tenzij men voorloopig wil afzien van de bestratingswerken in de Willemstraat. Men zal dan echter later het trambedrijf 6 a 8 weken moeten

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 230