232 4 APRIL 1924. Naar aanleiding van de woorden van den heer Z ij 1 m a n s, herinnert Spr. er aan, dat het voorstel tot ombouw van den tramwagen destijds zonder slag of stoot is aangenomenhij had liever gehad, dat men toen uitvoeriger op de zaak was ingegaan. Spr. heeft meermalen te kennen gegeven, dat er meerdere wissels vernieuwd moesten worden en werpt dan ook het verwijt, dat hij den Raad misleid zou hebben, ver van zich af. Den heer Haaiman antwoordt Spr., dat hij niet zou weten waarom handhaving van het tegenwoordige sectie-tarief niet mogelijk zou zijn. Ook het gebruik van aanhangwagens gedurende de zomermaanden is mogelijk. Het denkbeeld van den heer Kluft, om de tram in de Willemstraat langs de eene zijde heen en langs de andere terug te laten rijden, is practisch niet uitvoerbaar, want dan zou vlak langs het trottoir gereden moeten worden, hetgeen bezwaar oplevert. De VOORZITTER wil aan het door den heer Feber gesprokene nog een enkel woord toevoegen, In de eerste plaats wenscht Spr. hier nogmaals vast te leggen, dat men hier allerminst te doen heeft met een stokpaardje van een der leden van het College van Burgemeester en Wethouders, dit voorstel is uitgegaan van dat College in zijn geheel, het is voorbereid door den heer Feber. Wanneer men nu deze zaak goed bekijkt, is de voornaamste vraag, welke zich naar voren dringt, dezeindien het tram bedrijf niet wordt voortgezet, wat komt er dan voor in de plaats? Dat dit ook de beweegreden is geweest van de vele ingezonden stukken, waarvan slechts een enkel onderteekend was, is Spr. duidelijk geworden, toen hij een onderhoud had met een van die onderteekenaren. Toen deze in den loop van het gesprek bemerkte, dat het niet in de bedoeling lag om van gemeentewege autobussen te doen rijden, zeide hij „O, ik had gedacht, dat de gemeente bij opheffing van het trambedrijf een autobusdienst zou gaan exploiteeren." Wan neer echter de gemeente daartoe haar toevlucht zou moeten

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 232