4 APRIL 1924.
235
De heer HORNIX merkt op, dat in het debat van heden
middag twee markante figuren tegenover elkaar staan, n. 1.
de heer Feber, die in een warm betoog alle mogelijke
moeite heeft gedaan om het voorstel van Burgemeester en
Wethouders te verdedigen en de heer Speyart van
Woerden, die een vernietigend requisitoir daarover heeft
uitgesproken. Spr. noemt de cijfers, welke deze laatste heeft
aangehaald angstwekkend en vreest, dat, als men zoo door
blijft gaan, men spoedig de 2 ton zal bereiken. Ook is hem
verzekerd, dat de ombouw van den tramwagen niet mee
gevallen is en geen f 2375.maar f 3500.gekost heeft.
De heer FEBERAch, laat U toch niets wijsmaken
De heer HORNIX: Dan heeft de heer Moll mij wat
wijsgemaakt
De heer MOLL protesteert ten sterkste tegen die bewering.
De heer HORNIX blijft er bij, dat het bedrag, hetwelk
de gemeente aan de tram ten koste legt, als men zoo voort
gaat, de 2 ton zal bereiken. Men moet de opbrengst van
het reizigersvervoer daar naar berekenen. Het gemiddeld
vervoer, toen er nog geen concurrentie van de zijde van de
autobussen bestond, was 750.000 passagiers in het jaar of
62.500 per maand; dit zou dan moeten worden 100.000 per
maand. In aanmerking nemende de moordende concurrentie
van de autobussen, gelooft Spr. niet, dat dit cijfer bereikt
zal kunnen worden. Men zal op den duur onmogelijk de
concurrentie met de bussen kunnen volhouden; het zal een
reuzenstrop voor de gemeente worden. Spr. zal dan ook
tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders stemmen
hij hecht weinig waarde aan het tusschenvoorstel-M o 11 c.s.
De heer BOGMANS: Ik ben daar sterk voor!