236
4 APRIL 1924.
De heer APPELBOOM heeft van den heer F e b e r op
alle zijn opmerkingen en vragen geen enkel antwoord ge
kregen, behoudens dan een weifelend antwoord op zijn vraag,
of bij invoering van volledige motortractie aan de autobussen
verboden zal worden te rijden in de straten, waardoor de
tram gaat. Het cardinale punt, waarom het bij dit voorstel
gaat, is, dat men niet alleen beslist over het nemen van de
proef, maar ook over de consequenties daarvan. En ook
over dit laatste is noch in het antwoord van den heer Feber,
noch in dat van den Voorzitter ook maar met een enkel
woord gerept. Hoe lang zal de proef duren Zullen Burgemeester
en Wethouders, wanneer blijkt, dat de lijn niet deugt, b. v. bij
uitloopen, weer met een nieuwe crediet-aanvrage komen of
niet? Dit zijn vragen, welke Spr. gaarne beantwoord had
wenschen te zien. Nu stellen Burgemeester en Wethouders
voor, te gaan proefrijden zonder eenige deskundige voor
lichting, terwijl men omtrent consequenties daaraan verbonden
volkomen in het duister tast. Spr. had daarom te voren een
deskundig onderzoek naar den toestand van de lijn willen
doen plaats hebben. Hij kan nu dit voorstel niet steunen.
De heer SPEYART VAN WOERDEN zou met den
heer Appelboom kunnen zeggen, dat het antwoord van
den heer Feber hem volkomen onbevredigd heeft gelaten.
Misschien is dit Spr.'s eigenschuld; immers hij heeft zooeven
verklaard, ook zonder de verdediging van het College gehoord
te hebben tegen dit voorstel te zullen stemmen. De heer
Feber kan daarom gedacht hebben: „Waarom zal ik er
nader op ingaan; het is toch boter aan de galg gesmeerd."
Alleen omtrent het eenheidstarief van 9.4 ct. heeft de heer
Feber eenige mededeeling gedaan, maar overigens heeft
Spr. op geen van zijn vragen eenig antwoord ontvangen.
Niels heeft Spr. vernomen omtrent de zeker belangrijke
afwijkingen, die in de exploitatie-rekening voorkomen, niets
vernomen met betrekking tot den post „rente en aflossing",
welke zeker f 4000 te laag is gesteld, niet vernomen, waarom