24 18 JANUARI 1924. „Uitbreiding of verbouw van lokalen had niet plaats, „zoodat niet gezegd kan worden, dat de aangevraagde „leer- en hulpmiddelen behooren tot de eerste inrichting „van eene nieuw opgerichte school. Klaarblijkelijk moeten „deze artikelen gerangschikt worden onder de exploitatie- „kosten, waarvan de vergoeding geschiedt op de wijze, als „art. 101 der wet aangeeft. „Bovendien blijkt uit het adres niet, dat de aanvrage een „gevolg is van toeneming van het getal leerlingen boven „het maximum, waarvoor het gebouw bij de stichting bestemd „werd of wegens verlaging van het maximum-getal leerlingen, „dat per klasse wordt toegelaten. „Indien derhalve het verzoek werd ingewilligd, zou het „schoolbestuur de kosten tweemaal vergoed krijgen en wel „eenmaal volgens art. 72 en ook eenmaal volgens art 101, „5de lid, dat naar art. 55 sub verwijst. „Dit kan geenszins de bedoeling van den wetgever zijn geweest. „Ten slotte meenen wij nog te mogen opmerken, dat het „toch niet aangaat, door aanbieding van reeds betaalde „nota's, de gemeente voor een voldongen feit te stellen, „waardoor elke gelegenheid tot overleg, zooals art. 77 der „wet aangeeft, aan het gemeentebestuur wordt ontnomen en „evenmin kan worden nagegaan in hoever de aangevraagde „artikelen noodzakelijk of wenschelijk zijn. „Wij hebben de eer U derhalve in overweging te geven, „op het adres afwijzend te beschikken, op grond, dat niet „gebleken is, dat de aangevraagde artikelen behooren tot de „eerste inrichting der school en bovendien de gelegenheid „tot overleg, bedoeld in art. 77 der wet, daaraan ten deele „is ontnomen." De heer VAN LUIJTELAAR geeft toe, dat het school bestuur verzuimd heeft den wettelijken weg te bewandelen, waardoor het de aanspraak op vergoeding heeft verloren. Spreker zou echter willen voorstellen, de stukken aan het

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 24