8 APRIL 1924.
261
Een belangrijk object voor bezuiniging, Mijnheer de Voor
zitter, acht ik de politie; het standpunt, dat daaromtrent
door Uw College ingenomen wordt is niet bevredigend. Nu
er binnenkort een nieuwe commissaris van politie zal func-
tioneeren, is het gewenscht, dat er een geheel andere or
ganisatie komt, waarbij met minder personeel zal volstaan
moeten worden. In de tegenwoordige organisatie wordt met
de agenten even royaal omgesprongen als met de bekende
scheurkalenders aan het commissariaat.
Wat betreft de bezuiniging op de salarissen der ambtenaren,
stel ik mij op het standpunt, dat de tijd nog niet aange
broken is om tot vermindering van die salarissen over te
gaan. Iets anders is de quaestie van bijdrage in het pensioen.
Wanneer een uniforme pensioenstorting geschiedt door de
ambtenaren en werklieden van 3 1ii °/o, dan zal dit een bedrag
opbrengen van f30.000. Hiervoor vind ik veel te zeggen.
Indertijd heeft de gemeente het voorbeeld van het Rijk
gevolgd, dat in een tijdperk van welvaart besloot den amb
tenaren premievrij pensioen te geven. Al spoedig was wegens
de groote offers het Rijk genoodzaakt hierop terug te komen
en sinds verleden jaar wordt dan ook weer van de rijks
ambtenaren 8 l/3 °/o pensioenpremie geheven. Ter wille van
besj^aring dient nu ook de gemeente weer het voorbeeld
van het Rijk te volgen en waar straks de heer Appelboom
en ik zullen voorstellen, een bijdrage te heffen van 3 x/a0
is dit een matig bedrag voor ieder ambtenaar individueel.
Uit een onderhoud met eenige gemeenteambtenaren is me
gebleken, dat ze de billijkheid daarvan niet ontkennen en
een dergelijke matige heffing zal dan ook geen ontevreden
heid verwekken.
De heer COHEN zegt het volgende
Mijnheer de Voorzitter,
Het zij mij vergund, hoe kort ook eenige algemeene be
schouwingen te houden.